Oplosgedrag

De beëindigingen van lijnvormige en vlakvormige (met helling) componentplaatsingen reageren automatisch met andere plaatsingen van hetzelfde componentsoort. Ook componenten van verschillende componentsoorten kunnen automatisch op elkaar reageren. Dit reageren wordt oplosgedrag genoemd. Adomi kent de volgende combinaties: invoeggedrag vormvast component in lijnvormig component, optillen naar een vlakvormig component, afschuinen door een vlakvormig component, openingen maken in een vlakvormig component en afschuinen van de randen van een vlakvormig component met één of meer hellingen.

Invoeggedrag vormvast in lijnvormig component

In deze paragraaf komen twee vormen van automatisch oplossen aan de orde: openen en inkorten. Dit gedrag treedt op als speciale vormvaste componenten op lijnvormige segmenten worden geplaatst.

De s-eigenschap: automatisch openen

Een type 3s component wordt automatisch geopend wanneer een geschikt type 2s invoegcomponent er bovenop wordt geplaatst.

Invoegen gebeurt op basis van lijnstukken, gevormd door paren van opeenvolgende referentiepunten in de invoegcomponent. Valt zo'n lijnstuk samen met het lijnstuk tussen twee opeenvolgende punten van een type 3 plaatsing, dan wordt de type 3 plaatsing in tweeën geknipt, zodanig dat de nieuwe delen aansluiten op het paar referentiepunten van de invoegcomponent.

De invoegcomponent moet dus beschikken over geschikte paren referentiepunten. Het eerste en het tweede referentiepunt vormen samen een mogelijk invoegpaar. Het volgende paar wordt gevormd door het derde en het vierde referentiepunt, enzovoort. Daarnaast moet de component de s-eigenschap hebben.

Het rechtstreeks plaatsen van een invoegcomponent, zodanig dat de onderliggende 3+ componenten direct openen/inkorten is alleen praktisch uitvoerbaar als de component het paar invoegpunten op de lokale X-as heeft liggen (bijvoorbeeld één referentiepunt op het plaatsingspunt en het andere punt ernaast).

De i-eigenschap: automatisch inkorten of verlengen

Type 3i componenten worden net als 3s componenten met tweepuntige segmenten geplaatst. Ze reageren niet op andere type 3s en 3i componenten, maar wel op speciale inkortcomponenten, die als type 2i gedefinieerd zijn.

Meestal zal een type 3i component een vaste hoogte hebben, maar de hoogte kan ook variabel zijn. Een inkorting is echter altijd over de volledige hoogte, dus het bovenvlak van inkortcomponenten is niet van belang.

Meestal moeten type 3i segmenten, afhankelijk van het soort hulpstuk, met een bepaalde afstand worden ingekort. Er kunnen echter ook gevallen zijn waarbij een lijnsegment voor de juiste aansluiting juist iets verlengd moet worden. Hiervoor kan een type 2i zodanig worden gedefinieerd dat deze lijnsegmenten van het type 3i en 3si niet korter, maar juist langer maakt.

Hiertoe moet de 2i definitie worden voorzien van een dubbel paar referentiepunten. Wanneer bij een type 3(s)i segment een type 2i component is geplaatst met twee opeenvolgende paren referentiepunten, die beide één punt op het uiteinde van het segment en het andere punt in het verlengde hiervan hebben, dan wordt het segment verlengd tot het dichtstbijzijnde referentiepunt in het verlengde. Wanneer dezelfde, of een andere 2i componentplaatsing een paar referentiepunten heeft die het segment juist korter maken, dan gaat die inkorting voor op de verlenging.

Gecombineerde s- en i-eigenschap

Type 3+ componenten die zowel de s- als de i-eigenschap hebben reageren zowel op openingen van type 2s, als op inkortcomponenten van type 2i. Daarnaast worden ze ook geopend, dan wel ingekort door componenten van het type 2si. Type 2si componenten hebben met 2s componenten gemeen dat ze overal op een 3si segment een opening kunnen creëren. Met 2i componenten hebben ze gemeen dat ze een segment over de volledige hoogte inkorten, ongeacht hun eigen elementhoogte. Type 2si componenten hebben geen invloed op 3s en 3i segmenten.

Samenvatting relaties type 2s/i en 3s/i

De onderstaande tabel geeft weer hoe de s- en i-eigenschappen bij de typen 2 en 3 zich tot elkaar verhouden: | Opening/inkorting | 3s | 3si | 3i | | ----- | ----- | ----- | ----- | | Van 2s overal op: | Opening | Opening | | | Van 2si overal op: | | Opening | | | Van 2i op uiteinde: | | Inkorting | Inkorting |

Aparte openingsbreedte voor binnen en buiten

Type 2s componenten kunnen een verschillende openingsbreedte hebben voor 'binnen' en 'buiten', ofwel 'onder' en 'boven' de opening. Hierbij moet natuurlijk ook voor de te openen type 3s segmenten duidelijk zijn wat binnen en wat buiten is, wat aangeduid wordt door de tekenrichting van de wand ten opzichte van de richting van de openingspunten. Het systeem werkt als volgt:

De '-' eigenschap: uiteinden onderdrukken

Een andere eigenschap van het openingscomponent is of de type 3+ segmenten naast de opening met of zonder sluitlijnen afgebeeld moeten worden. Als het type 2s-, 2i-, of 2si- is worden de sluitlijnen onderdrukt. Deze eigenschap is nuttig bij type 2 componenten die speciale onderdelen bevatten, bijvoorbeeld een oplossing voor een bouwkundige knoop, die 'naadloos' moeten aansluiten op de type 3+ segmenten waarop ze geplaatst worden.

Scheve uiteinden forceren

Er is ook een speciaal gebruik voor type 2s componenten zonder referentiepunten. Als een dergelijk component geplaatst wordt op een eindpunt van een type 3s segment, wordt de hoek van het uiteinde gelijk gezet aan de richting van het 2s element (parallel aan de X-as van het PCS). Bij een type 2s- wordt ook de sluitlijn onderdrukt.

Dit mechanisme kan gebruikt worden om type 3s segment te forceren bepaalde aansluitingen te maken, bijvoorbeeld bij een ontmoeting van twee wanden van gelijk materiaal maar van verschillende dikte.

Openingen in 3D

De automatische oplossingen worden zowel in 3D-projecties als in plattegrondaanzicht gemaakt. In plattegrondaanzicht verdrijven openingen wanden volledig, terwijl in 3D-projectie de delen van wanden onder en boven de openingen wel zichtbaar zijn.

Het referentie- en bovenvlak zijn belangrijke eigenschappen bij het bepalen van 3D oplossingen. Om openingen met de juiste afmetingen te kunnen maken in 3D, moet Adomi bij geplaatste type 2s componenten niet alleen de breedte, maar ook de hoogte van de opening kunnen afleiden.

Wanneer een type 2s component normaal geplaatst is (niet geklapt), is de onderkant van de opening gelijk aan het referentievlak van het element en de bovenkant van de opening gelijk aan het bovenvlak van het element.

Wanneer een type 2s component gedefinieerd is in vooraanzicht en over de X-as geklapt geplaatst is, wordt de hoogte van de opening anders bepaald. De onderkant en de bovenkant van de opening worden dan gegeven door de lokale Y-waarden van de twee referentiepunten die ook de breedte van de opening bepalen, opgeteld bij het referentievlak van het element Wanneer de component over de Y-as is geklapt zijn de lokale X-waarden van de referentiepunten bepalend.

Concluderend kan worden gezegd dat het eenvoudiger en minder foutgevoelig is om gebruik te maken van geklapte 2s componenten, omdat daarbij de juiste afmetingen voor de opening volledig in de definitie zijn vastgelegd, zodat bij plaatsen alleen het referentievlak goed ingesteld hoeft te worden en niet het bovenvlak.

Het inkorten van 2(s)i componenten op 3i en 3si componenten gebeurt altijd over de volledige hoogte van de type 3(s)i elementen. De exacte hoogte van 2(s)i elementen is dus niet belangrijk, alleen of er een overlap in de hoogte plaatsvindt met de lijnsegmenten.

Hard invoegen van standaard type 2 op type 3

Het is ook mogelijk een standaard type 2 component, zonder s- of i-eigenschap, in te voegen op een standaard type 3 component. Dit wordt 'hard' invoegen genoemd, omdat de type 3 plaatsing hierbij opgedeeld wordt in twee afzonderlijke elementen, links en rechts van de opening.

De in te voegen type 2 component moet beschikken over een geschikt paar referentiepunten, op dezelfde manier als hierboven is beschreven voor type 2s componenten.

Hard invoegen gebeurt automatisch tijdens het plaatsen van type 2 componenten, als de invoegschakelaar aanstaat.

Opmerkingen

Optillen naar vlakvormig component

Elementen kunnen automatisch worden opgetild tot het referentievlak van een vlakvormige plaatsing met een helling. Dit kan naar keuze alleen optillen naar de helling (Z) maar eventueel ook kantelen met de helling (Z en tevens scheef evenwijdig aan de helling). Dit kan dus ook bij een afschuining en opening. Dit optillen werkt dus niet voor de elementsoorten die puur 2D zijn (tekst/maatlijn/symboolcomponent). Verder werkt het ook niet voor vlakvormige elementen die zelf een helling hebben en ook niet voor elementen die automatisch moeten worden afgeschuind door een vlakvormig component.

De hoogte en eventueel de kanteling van het opgetilde element passen zich automatisch aan wanneer de helling verandert. Bij elementen die door meerdere punten worden gedefinieerd wordt dus ieder punt recht omhoog getild. Wanneer in dat geval het element niet wordt gekanteld met de helling dan blijft de extrusierichting verticaal, waarbij de extrusiehoogte ten opzichte van de helling overeenkomt met de echte waarde.

Ten behoeve van het optillen van een lijnsegment is er een speciale optiloptie: segment optillen en alleen kantelen in segmentinrichting. Hiermee kan een profiel (type 3+) of een type 2P, met 1 controlepunt op de x-as, worden opgetild op de rand waar twee dakvlakken elkaar ontmoeten zonder dat het opgetilde element in één van de dakvlakken komt te liggen.

Ook de speciale elementen Opening en Rand kunnen opgetild worden naar een helling. Hierbij geldt:

Afschuinen door een vlakvormig component

Elementen met een variabel bovenvlak kunnen automatisch worden afgeschuind tegen vlakvormige elementen met één of meer hellingen. Dit kan zowel aan de onder- als bovenkant, ook gelijktijdig. Dit afschuinen kan aan-/uitgezet worden bij alle plaatsingen van componenten met variabele hoogte (bijvoorbeeld wanden, kolommen of ruimtes) en materiaalstijlen.

De afschuining(en) passen zich automatisch aan wanneer de helling verandert. Wanneer een (deel van) een element niet wordt afgeschuind dan behoudt deze het oorspronkelijke bovenvlak.

Standaard wordt een element afgeschuind ter hoogte van het referentievlak van de helling. Dit kan gewijzigd worden door het referentie- en bovenvlak van het elementreferentiepunt van het vlakvormige component te zetten. De referentiehoogte bevat dan de Z-waarde van de onderkant van het dakpakket en de elementhoogte bevat de dikte.

Met het commando Bovenvlak kan het afschuinen worden ingesteld.

Openingen in een vlakvormig component

Vlakvormige elementen kunnen automatisch openingen krijgen door:

Randen van een vlakvormig component afschuinen

Vlakvormige elementen die één of meer hellingen vormen, kunnen automatisch afgeschuinde randen krijgen door:

Wanneer de component/stijldefinitie van de helling geparametriseerd is door het bovenvlak (variabele hoogte) dan wordt in dat geval de waarde 0.0 gebruikt.

Voor automatisch afgeschuinde randen moeten de randen wel ingesteld staan op de waarde 'Oplossen' (zie hieronder).

Aanvullende eigenschappen, voor als een element één of meer vlakken onder een helling vormt:

Het automatisch oplossen is een tijdsintensief proces. Aanbevolen wordt om de randeigenschap alleen op de waarde "Oplossen" in te stellen wanneer dit echt noodzakelijk is. Zo hebben de randen van dakvlakken met gelijke hellingshoek per definitie altijd een verticale rand.

Opmerkingen